Doorrijden of remmen bij overstekend dier?

Doorrijden of remmen bij overstekend dier?

Regelmatig komt het voor dat er verkeersongevallen worden veroorzaakt door overstekende dieren. Menig automobilist is geneigd te remmen wanneer er een dier voor zijn auto loopt. Daarbij wordt niet altijd rekening gehouden met achteropkomend verkeer, met alle vervelende gevolgen van dien. Bij dergelijke ongevallen kan er onduidelijkheid bestaan over welke partij aansprakelijk is.

In de regel is bij achteropaanrijdingen de achteroprijdende bestuurder aansprakelijk. Het vermoeden bestaat namelijk dat die bestuurder een fout heeft gemaakt (onvoldoende afstand heeft gehouden, onvoldoende oplettend is geweest en dergelijke). Een bestuurder moet immers in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is (artikel 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, hierna: RVV 1990). Een uitzondering op de hoofdregel bestaat in het geval dat het ongeval volledig veroorzaakt is door de voorste bestuurder en de achteroprijdende partij daarom geen schuld treft. Bij een achteroprijding moet daarom beoordeeld worden of er verkeersnoodzaak was voor het remmen, of de achteroprijdende partij kon verwachten dat er geremd zou worden, en of deze daarop had moeten anticiperen. Als die vragen met “nee” beantwoord kunnen worden, treft de achteroprijdende bestuurder geen blaam.

In situaties met overstekende dieren wordt het nog wat ingewikkelder. Is remmen voor een dier op de weg verkeersnoodzaak? En is dat iets waarmee een medeweggebruiker rekening dient te houden? Een belangrijke uitspraak over deze problematiek is het zogenaamde “Eendjesarrest”.[1] Deze zaak ging om het volgende. Op 7 januari 1994 reed bestuurder A met 80 km/u over provinciale weg tussen Bergambacht en Gouda. Terwijl hij daar reed, zag hij dat een eend vanaf de andere weghelft zijn weghelft op kwam waggelen. A remde voor de eend. Hierdoor botste de achteropkomende bestuurder B op de auto van A.

A stelde B daarop aansprakelijk voor de schade aan zijn auto. Belangrijk detail is dat B op het schadeformulier had aangegeven dat hij onvoldoende afstand had gehouden van zijn voorganger. Verzekeraars van partijen kwamen er niet uit, waarna de zaak uiteindelijk voor de rechter kwam. In eerste aanleg wees de Rechtbank Den Haag de vordering van A af met de volgende overweging: “A heeft door zijn handelswijze een plotseling en onverwacht gevaar in het leven geroepen, waarop B redelijkerwijs niet meer tijdig kon reageren”. In hoger beroep overwoog het Hof Den Haag echter: “Er zijn onvoldoende vaststaande gegevens om op basis daarvan de lezing van partij A ongeloofwaardig te achten. Voor een verantwoorde beoordeling is bewijslevering vereist. Vaststaat dat partij B zijn auto niet tijdig tot stilstand heeft gebracht. Een redelijke bewijslastverdeling brengt mee dat partij B de door haar gestelde toedracht bewijst”. Nadat de Hoge Raad de uitspraak in cassatie vernietigde, heeft het Hof Amsterdam in 2006 opnieuw uitspraak gedaan. Het Hof Amsterdam overwoog dat het van algemene bekendheid is dat - met name op provinciale wegen - een evenement als in casu zich kan voordoen en dat dit niet zo uitzonderlijk is dat partijen daarmee bij hun rijgedrag geen rekening hoefden te houden. Niet bewezen is dat A kort voor de botsing zeer plotseling en onnodig krachtig heeft geremd. De verzekeraar van B moet de schade vergoeden.

Uit deze zaak blijkt dat de aansprakelijkheid - zoals dat vaak is in het recht - afhangt van de omstandigheden van het geval. In casu was bijvoorbeeld van belang dat A niet plotseling hard had geremd zonder verkeersnoodzaak (ook wel een noodstop genoemd), maar dat hij eerst rustig snelheid had geminderd en zijn voertuig daarna tot stilstand had gebracht. Dit gaf B de gelegenheid om te anticiperen op een eventueel tot stilstand komen van A.

Geconcludeerd kan worden dat je als bestuurder best mag remmen voor een overstekend dier, mits daarbij rekening wordt gehouden met andere weggebruikers en dus met de mogelijkheid dat er iemand achter je rijdt die niet op tijd zal kunnen stoppen. Als dat het geval is, mag er niet plotseling geremd worden zonder verkeersnoodzaak; doet een bestuurder dat toch, dan is er sprake van onzorgvuldig en mogelijk gevaarzettend verkeersgedrag. Mogelijke uitzonderingen hierop bestaan in de gevallen dat het grotere dieren betreft. Wanneer een bestuurder in botsing komt met een groot dier zoals een zwijn of een hert, kan dat voor de bestuurder zelf gevaar opleveren. Bovendien kan een achterliggende bestuurder een dier van dergelijk formaat ook op tijd zien en daar rekening mee houden. Op een achterliggende bestuurder rust bovendien altijd de verantwoordelijkheid om zo veel afstand te houden tot zijn voorganger dat hij zijn voertuig tot stilstand kan brengen zonder zijn voorganger te raken, ook in het geval dat er geremd wordt voor een dier.




[1] Hof Amsterdam 26 januari 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:BP6301.

 

Gerelateerde artikelen